16 januari 2020 - Mijn jeugd in Suriname

Anja schreef een levensboek voor Trees. Dit is een fragment.

We woonden in het district Nickerie in Suriname. Wij hadden een huis op stenen kolommen. Onder het huis was heel veel ruimte: dat was als het ware de woonkamer en daar gebeurde alles. De keuken, de wasmachine, hangmatten, alles was daar en daar kwam ook de visite. Boven waren vier slaapkamers, maar ook een tweede woonkamer met tv., waar we ’s avonds huiswerk maakten, maar verder leefden we buiten.

We hadden een corveelijst met allerlei huishoudelijke taken, die goed verdeeld waren. We moesten kleding wassen en ophangen, het erf schoonhouden, afwassen, het fornuis mooi pleisteren dat van leem was. De lemen vloer van het onderhuis plaveien met een papje dat van koeienpoep gemaakt was. Het huis boven dweilen en vegen.

En we hadden vee, koeien, schapen, geiten, kippen, doksen (eenden), die gevoerd moesten worden of naar het veld gebracht moesten worden om te grazen. We hielden vee voor de melk, eieren, verkoop en slacht. Zo werd bij grote feesten of een blijde gebeurtenis een varkentje geslacht. Met kerst gingen we naar de kerk en vierden we de kerst met de buurtgenoten. Met oud en nieuw kwamen de mensen bij ons thuis om te eten en te drinken. Dan aten we het varkensvlees, dat in een grote wok op een houtkachel gekookt had. Dat rook zo huiselijk en feestelijk. Mijn vader maakte ook worst, van het varkenshart werd sambal gemaakt, van de poten en kop soep. Het was werkelijk feest. In de dorpen in Suriname wordt dat nog steeds gedaan.

We hadden een landbouwperceel met heel veel fruitbomen. We hadden groente uit eigen tuin. Klaroen, spinazie, kousenband en amsoi, bijna alle Surinaamse groentes. De fruitbomen gaven rode en gele kersen, knipas, olijven, pommerak, mango’s, kokosnoten. We waren eigenlijk helemaal zelfvoorzienend, we hoefden niet veel te kopen.

Behalve vee, hadden we ook ‘huisdieren’. Er was een rode hond, die als waakhond fungeerde, overdag zat hij aan de ketting omdat hij mensen aanviel. Veel poezen, maar die kwamen nooit binnen, dat kennen wij niet. Geen enkel dier kwam naar binnen. Wel kregen ze allemaal te eten.
Er waren ook heel veel mooie bloemen op het erf geplant, allemaal Surinaamse bloemen, zoals oleander en het ‘tien uur klokje’: om klokslag 10 uur ging die bloem open, wonderlijk hè.

Zo herinner ik mijn ouderlijk huis en mijn jeugd. Mijn ouders leven niet meer en het ouderlijk huis is volgens de Surinaamse traditie, in de familie gebleven. Het is nu in het bezit van mijn jongste broer. Hij woont daar nog steeds en slacht ook een varken bij een feestelijke gebeurtenis. Ik ben er vorig jaar nog geweest.

Niet alleen de levensomstandigheden zijn veranderd, ook de inwoners van mijn dorp zijn wat grijzer en ouder geworden, de jongere generatie trekt weg. Het is er nu saai, vind ik. Maar als ik er ben, zoek ik alle bekenden op, en natuurlijk mijn oud-leerlingen ook. Ze kennen me allemaal. Als ik de fiets pak daar, hoor ik roepen: “O juf, u bent er weer!” Dat is leuk.

Illustratie: een bananenplant, geschilderd door Maria Sibylla Merian.


Reacties op Mijn jeugd in Suriname

NaamBericht


Reageer op Mijn jeugd in Suriname

Uw naam
Uw e-mail adres (Wordt niet getoond op de site)
Uw bericht:



<<< Overzicht

Klik op de foto voor ons Jaarverslag 2022 (pdf)

 

Follow PluspuntSenior on Twitter